Naar inhoud springen

agent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vertegenwoordiger’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
  • van Frans agent [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agent agenten
verkleinwoord agentje agentjes

Zelfstandig naamwoord

agent m

  1. (beroep) een persoon die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
    • De agent deelde een bekeuring uit aan de wildplassers. 
  2. (beroep) een vertegenwoordiger van een bedrijf
    • Hij ging naar de agent die zijn bankzaken regelde. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

agent m bezield

  1. vertegenwoordiger
  2. spion
Verbuiging



Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen