lachen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- la·chen
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands lachen [1]. Verder etymologie onzeker; mogelijk te herleiden tot een Protogermaanse wortel *hlahjan-. Het zou oorspronkelijk een onomatopee kunnen zijn.[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lachen |
lachte |
gelachen |
zwak -t
|
volledig |
Werkwoord
lachen
- zichtbaar en/of hoorbaar blij zijn met iets of iets grappig vinden
- Hij lachte hartelijk om de kostelijke grap.
- inergatief (dierengeluid) het geluid van een hyena voortbrengen
Vaste voorzetsels
- lachen met
- lachen om
Synoniemen
- dubbel liggen
- (~1616)
- Hy maeckt’ een aerdigh dier/ hy ded’ een dier voortcommen/
- Een dier een lieflijck dier/ dat wij een Meijsken nommen.
- Maer als hijt hadt volmackt: hij sach zijn maecksel aen/
- Hy sach het loech hem toe/ hy sach het voor hem staen/[3]
Hyponiemen
- aanlachen, aflachen, doodlachen, grijnslachen, grimlachen, groen lachen, medelachen, tegenlachen, toelachen, uitlachen, weglachen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. zichtbaar en/of hoorbaar blij zijn met iets of iets grappig vinden
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als meervoudsvorm.
Zelfstandig naamwoord
lachen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord lach
Gangbaarheid
- Het woord lachen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lachen' herkend door
100 % | van de Nederlanders |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ LACHEN (VROLIJKHEID UITEN), etymologiebank.nl
- ↑ Theocritus à Ganda 1616. Aen de Joncvrouwen van Hollandt
Middelnederlands
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
lachen | loech, loegh | loechen, loeghen | ghelachen |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
lachen
- lachen
- «d'Eerste-mael heb ick ghelachen, Om dat ghy-lieden de Doodt vreest.»
- De eerste maal heb ik gelachen, omdat jullie de dood vrezen.[1]
- «d'Eerste-mael heb ick ghelachen, Om dat ghy-lieden de Doodt vreest.»
Verwijzingen
- ↑ A. Duircants, Doodt-vvoelende hyena, medebrengende 1. Doodt-schrick, 2. Doodt-troost, 3 ..., 1634, p. 24
Duits
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lachen |
lachte |
(hat) gelacht |
zwak | volledig |
Werkwoord
lachen
- lachen
- «Man kann damit lachen.»
- Men kan erom lachen.
- «Man kann damit lachen.»
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Gemengd werkwoord in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Dierengeluid in het Nederlands
- Niet met deze vorm in woordenlijst
- Zelfstandig-naamwoordsvorm in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 6
- Sterk werkwoord klasse 7 in het Middelnederlands
- Werkwoord in het Middelnederlands
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 6
- Zwak werkwoord in het Duits
- Werkwoord in het Duits