grimlachen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • grim·la·chen

Werkwoord

grimlachen

  1. ergatief geveinsd, vriendelijk lachen om zijn emotie (kwaadheid of nijd) te verbergen
     De vorstlyke achtbaerheit, en zonder straf, schoffeeren!
    Hierop begon 't gedruisch afgrijslijk te vermeeren.
    Terwijl veel watergoôn uit heimelyke nijt
    Grimlachen in hun vuist, om zulk een bits verwijt.
    [1]
  2. ergatief boosaardig of hatelijk lachen
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

de grimlachenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grimlach

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 13 december 2020 Weblink bron
    Joannis Antonides van der Goes
    Het derde boek. De gulde Bruiloft van Peleus en Thetys. in: De Ystroom (1671), Pieter Arentsz, Amsterdam, p. 87 op dbnl.org op Wikipedia