lach

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lach
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lach lachen
verkleinwoord lachje lachjes

Zelfstandig naamwoord

de lachm

  1. een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid
    • Na een paar lachen ging hij weer verder met zijn werk. 
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lachen

lach

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
    • Ik lach. 
  2. gebiedende wijs van lachen
    • Lach! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
    • Lach je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Occitaans

enkelvoud meervoud
lach laches

Zelfstandig naamwoord

lach m

  1. melk