lachte
Uiterlijk
- lach·te
vervoeging van |
---|
lachen |
lachte
- enkelvoud verleden tijd van lachen
- Ik lachte.
- Jij lachte.
- Hij, zij, het lachte.
- Ik lachte.
- ▸ Goldie lachte zich gek toen Pogue stug bleef doorblowen tijdens het eten en ik kreeg herhaaldelijk opmerkingen naar mijn hoofd over de kwaliteit van het slijmerige water, dat inderdaad erg vies smaakte door de groene algen.[1]
- ▸ Hij lachte en ook ik moest eindelijk echt glimlachen, desondanks blij dat ik niet meer in het licht van de straatlantaarn stond.[2]
- Het woord lachte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jessie Burton vert. Marja Borg“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704
lachte
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 6
- Werkwoordsvorm in het Duits