hare

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm


Woordafbreking
  • ha·re

Bezittelijk voornaamwoord

hare

  1. zelfstandige vorm van haar, derde persoon enkelvoud vrouwe
    • Is dit kopje nu het hare of is het het jouwe? 
  2. (verouderd) verbogen vorm van haar
    • Hare Majesteit is op televisie geweest. 
enkelvoud meervoud
naamwoord hare haren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hare v/m

  1. zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot haar behoort
    • Deze man is een van de haren. 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
hare hares

Zelfstandig naamwoord

hare

  1. (haasachtigen) haas
Hyperoniemen
Verwante begrippen