jouwe

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm


Woordafbreking
  • jou·we

Bezittelijk voornaamwoord

jouwe

  1. zelfstandige vorm van jouwe, tweede persoon enkelvoud informeel
    • Is dit kopje nu het mijne of is het het jouwe? 
enkelvoud meervoud
naamwoord jouwe jouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

jouwe v/m

  1. zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot jou behoort
    • Voor jou en de jouwen ook een heel fijne Kerst en alle goeds voor het nieuwe jaar! 

Werkwoord

vervoeging van
jouwen

jouwe

  1. aanvoegende wijs van jouwen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be