hunne

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm


Woordafbreking
  • hun·ne

Bezittelijk voornaamwoord

hunne

  1. zelfstandige vorm van hun, derde persoon meervoud
    • Zijn deze kopjes nu de hunne of zijn ze de onze? 
  2. (verouderd) verbogen vorm van hun
    • Hunne Excellenties zijn daarover niet geraadpleegd. 
enkelvoud meervoud
naamwoord hunne hunnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hunne v/m

  1. zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot hen behoort
    • Deze man is een van de hunnen. 

Gangbaarheid