Naar inhoud springen

budget

Uit WikiWoordenboek
  • bud·get
enkelvoud meervoud
naamwoord budget budgets
budgetten
verkleinwoord budgetje budgetjes

het budgeto

  1. (financieel) raming van inkomsten en uitgaven
  2. (financieel) hoeveelheid (geld)middelen die men voor iets kan of wil gebruiken
    • Het arme gezin moest leven met een krap budget. 
     Thru-hikers leven in de maatschappij – off-trail – vaak op een strak budget, verdienen geld met seizoenswerk of worden zelfstandig ondernemer.[4]
  3. (financieel) hoeveelheid (geld)middelen die voor iets is gebruikt
    • Hoeveel is het budget van deze filmproductie. 
     Het digitale aanvraagloket ging vrijdag rond 10.00 uur open. De animo was zeer groot, waardoor wachttijden ontstonden. Kort na 12.00 uur was er al geen budget meer te krijgen, terwijl er nog wel mensen in de wachtrij stonden.[5]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
budget budgets

budget

  1. (financieel): begroting, budget
vervoeging
onbepaalde wijs to  buffet 
he/she/it  buffets 
verleden tijd  buffeted 
voltooid
deelwoord
 buffeted 
onvoltooid
deelwoord
 buffeting 
gebiedende wijs  buffet 

budget

  1. onovergankelijk, (financieel) in een begroting opnemen
  2. overgankelijk, (financieel) begroten, budgeteren


  • IPA: /badʒɛt/, /badʒɪt/
  • bud·get
  • Leenwoord uit het Engels

budget monbezield

  1. (financieel) begroting, budget