buffet
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buf·fet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schenktafel, tapkast’ voor het eerst aangetroffen in 1343 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buffet | buffetten |
verkleinwoord | buffetje | buffetjes |
Zelfstandig naamwoord
- meubelstuk waarin men tafelgoed en -zilver opbergt
- (kookkunst) tafel met allerlei etenswaar die je zelf kunt uitkiezen en pakken (lopend buffet, wandelbuffet)
- Een Zweeds kerstdiner is volgens de traditie een rijkelijk gevarieerd buffet met zowel warme als koude gerechten.
- ▸ Zijn oog was direct op een toevoeging aan het meterslange buffet gevallen. Op de achterste tafel stonden schalen met oesters, krab, grote gamba's en inktvis.[4]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. meubelstuk waarin men tafelgoed en -zilver opbergt
2. toonbank waarop allerlei etenswaar ligt die men kan bekomen of zelf pakken
Gangbaarheid
- Het woord buffet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "buffet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "buffet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ buffet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be