blijven

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blij·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • (erfwoord), in de betekenis van ‘voortgaan (te bestaan)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: bliven
Oudnederlands: bilīvan
Germaans: *bilībanan
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: belive, belave, beleave (Angelsaksisch: belīfan), Duits: bleiben, (Oudhoogduits: bīliban), Fries: bliuwe, blieuwe (Oudfries: bilīva)
Noord: Zweeds: bliva, bli, Deens: blive, Noors: blive, bli, Faeröers: blíva
Oost: Gotisch: bileiban
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blijven
blɛɪvə(n)
bleef
blef
gebleven
ɣəblevə(n)
klasse 1 volledig

Werkwoord

blijven

  1. koppelwerkwoord ~ + predikaat niet veranderen, voortduren
    • Het blijft vervelend, zoiets. 
     Bezorgd en koud wikkelde ik mijn regenjas om mijn voeten in de hoop droog te blijven.[2]
  2. modaal werkwoord ~ + onbepaalde wijs niet veranderen, voortduren, doorgaan
    • De bal, die tegen de muur geworpen wordt, blijft terugkomen. 
    • De vervelende man blijft maar door praten. 
     Het was fascinerend om te zien hoeveel zout ik verloor: na dagen zonder douche stond mijn shirt stijf van de zoute strepen en bleef het bijna rechtop staan.[2]
  3. ergatief ergens vertoeven en er niet weggaan
    • Hij wilde graag op die camping blijven. 
  4. blijven bij: niet van mening veranderen (niet verwarren met bijblijven)
    • De eigenwijze man bleef bij zijn eigen mening ondanks de overtuigende aanwijzingen dat hij fout zat. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen