bleef
Uiterlijk
- bleef
vervoeging van |
---|
blijven |
bleef
- enkelvoud verleden tijd van blijven
- Ik bleef.
- Jij bleef.
- Hij, zij, het bleef.
- Ik bleef.
- ▸ Ook daarna bleef hij tot op hoge leeftijd actief: hij hield lezingen en sprak geregeld op televisie over nog altijd dezelfde thema's: milieuvervuiling, vreemdelingenhaat, hebzucht.[1]
- ▸ Ik schopte mijn schoenen uit en bleef stokstijf in de gang staan.[2]
- ▸ Haar naam, Quick, paste goed bij haar, maar het bleef gissen of het haar lome of haar haastige kant was die haar karakter het meest weerspiegelde.[2]
- Het woord bleef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bleef" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑
Weblink bron
Dik Verkuil“Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS - 1 2 Jessie Burton vert. Marja Borg“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be