blieven

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blie·ven
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blieven
bliefde
gebliefd
zwak -d volledig

Werkwoord

blieven

  1. overgankelijk (voeding) lusten [1], lekker vinden
    • Bartje blieft geen bruine bonen. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) lusten [2], aangenaam, fijn, aardig e.d. vinden
     Je begrijpt het al, het was een klucht: vader had een andere schoonzoon op het oog dan de dochter, maar dochterlief bliefde die niet.[2]
  3. ditransitief (figuurlijk), met meewerkend voorwerp lusten [3], aanstaan [1], bevallen [1], behagen
     Ik vind spontaan buiten de deur eten oneindig gezellig en koop graag een boek wanneer het mij blieft.[3]

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. blieven op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 oktober 2018 “De Hele Mobilisatie... Godfried Bomans”, Narkive
  3. Bronlink geraadpleegd op 9 april 2022 Weblink bron
    J. Nolet
    “WAAROM IK GEEN MILJOENENBEDRIJF, KAST VOL SCHOENEN OF HUIS OP IBIZA HOEF” (30 augustus 2017)
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Werkwoord

blieven

  1. blijven


Veluws

Werkwoord

blieven

  1. blijven