Naar inhoud springen

afblijven

Uit WikiWoordenboek
  • af·blij·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afblijven
bleef af
afgebleven
klasse 1 volledig

afblijven

  1. ergatief niet aanraken
    • Hij bleef met zijn vingers van het hete bord af. 
     Jullie weten dat mama niet van nagelbijten houdt, maar tijdens die slopende minuten kon ik niet van mijn vingers afblijven![1]
     Maar, raadt de arts hem aan, hij moet vooral de uitslag van een tweede test afwachten, zich in de tussentijd niet inspannen en ook zo veel mogelijk van de alcohol en cafeïne afblijven.[2]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]