blazen
Uiterlijk
- [A] Geluid: blazen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈblazə(n) / (2 lettergrepen); /'bla.zə(n)/
- [B] Geluid: blazen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈblezə(n) / (2 lettergrepen); /'ble.zə(n)/
- bla·zen
- In de betekenis van ‘met kracht uitademen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [A]: van Middelnederlands blasen [2][3]
- [B]: terug ontleend van Engels blaze ww "wiet roken"
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blazen |
blies |
geblazen |
klasse 7 | volledig |
[A] blazen
- inergatief een luchtstroom veroorzaken
- Blaas even, dan koelt het wel af.
- In het zakje blazen.
- Het kind moet hard blazen om de kaarsjes uit te laten gaan.
- ▸ Ik had nog wel uren zo door kunnen lopen maar langzaam stak er een sterke tegenwind op die stof in mijn ogen blies.[4]
- overgankelijk met een luchtstroom iets vervaardigen
- Dit glas wordt geblazen, niet gewalst.
- Bellen blazen.
- overgankelijk een blaasinstrument bespelen
- Hij blies een vrolijk deuntje.
- door een luchtstroom verplaatst worden
- ▸ Negen kinderen in het West-Duitse Gondershausen zijn gewond geraakt toen zij vielen uit een springkasteel dat de lucht in werd geblazen. Vijf van hen zijn er ernstig aan toe, melden Duitse media.[5]
- (dierkunde) (v.e. kat) een sissend geluid maken om angst of boosheid uit te drukken
- De kat blies naar hem.
- Hoog van de toren blazen
Eisen stellen omdat je jezelf wel heel erg belangrijk vindt
- Beter hard geblazen dan de mond gebrand.
Het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid een ongeluk gebeurt/iets fout gaat
- De aftocht blazen
Verliezen en weggaan
- De kraaienmars blazen
Doodgaan
- Flink in de bus blazen
Voor een bepaald doel veel geld uitgeven of beschikbaar stellen
- Het is [xxx] geblazen
Dat ([xxx]) moet er nu gebeuren
- Geen veer van de mond kunnen blazen
Heel zwak en/of heel arm zijn
- Van toeten noch blazen weten
Ergens geen verstand van hebben
1. een luchtstroom veroorzaken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blazen |
blazede |
geblazed |
zwak -d | volledig |
[B] blazen
- (jongerentaal) roken van een sigaret of joint
- Hij wilde eerst blazen voor hij naar binnen ging
de blazen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord blaas
- Het woord blazen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blazen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "blazen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ blazen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Vijf kinderen in Duitsland zwaargewond doordat springkussen de lucht in vliegt” (03 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Sterk werkwoord klasse 7 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Dierkunde in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Jongerentaal in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %