Naar inhoud springen

vraag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vraag
Woordherkomst en -opbouw
[1-2] enkelvoud meervoud
naamwoord vraag vragen
verkleinwoord vraagje vraagjes
[3] enkelvoud meervoud
naamwoord vraag vragen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vraag v/m

  1. een verzoek (om inlichting)
    • Hij stelde zijn leerkracht een vraag. 
     `Op die vraag zijn meerdere antwoorden mogelijk; zei ik.[2]
  2. probleem, kwestie, vraagstuk
  3. (economie) een behoefte aan goederen
    • In Nederland is er veel vraag naar brandstof, net als in de rest van de wereld. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vragen

vraag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vragen
    • Ik vraag. 
  2. gebiedende wijs van vragen
    • Vraag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vragen
    • Vraag je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord vraag vrae

Zelfstandig naamwoord

vraag

  1. vraag