levensvraag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·vraag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levensvraag levensvragen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levensvraagv / m

  1. (filosofie) (religie) vragen die betrekking hebben op de zin en het doel van het leven in het algemeen
     Nooit eerder had ik de tijd genomen om stil te staan bij zoveel levensvragen. Ik moest stelling nemen, een mening vormen, kleur bekennen en mijn adviezen opschrijven zonder te belerend over te komen.[2]
     Sinds zijn terugkeer naar huis tobt hij met een levensvraag: "Ik ben gelovig, wat heb ik God misdaan dat ik dit moest meemaken?[3]
  2. vraag waarvan de beantwoording van levensbelang is
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink Weblink bron
    Iris Pronk
    “Kind uit huis niet altijd beter af” (27-09-2011), Tubantia