vlees
Uiterlijk
- vlees
- In de betekenis van ‘spierweefsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlees | vlezen |
verkleinwoord | vleesje | vleesjes |
vlees o
- (anatomie) spierweefsel van bepaalde organen
- (voeding) spierweefsel van dieren dat opgegeten kan worden als onderdeel van de voeding
1. spierweefsel van bepaalde organen
2. spierweefsel van dieren dat opgegeten kan worden als onderdeel van de voeding
vervoeging van |
---|
vlezen |
vlees
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlezen
- Ik vlees.
- gebiedende wijs van vlezen
- Vlees!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlezen
- Vlees je?
- Het woord vlees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vlees" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vlees" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Voeding in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %