vleesplank
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vleesplank (hulp, bestand)
- IPA: /ˈvlesplɑŋk/
Woordafbreking
- vlees·plank
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vlees zn en plank zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleesplank | vleesplanken |
verkleinwoord | vleesplankje | vleesplankjes |
Zelfstandig naamwoord
- een plank om vlees op te snijden
Hyperoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- (geen) Vlees de plank hebben.
Door de armoede aten mensen maar een keer per week vlees.
Gangbaarheid
- Het woord 'vleesplank' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.