schuld
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuld | schulden |
verkleinwoord | schuldje | schuldjes |
Zelfstandig naamwoord
- een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe (nog) niet betaald wordt
- Hij zit zwaar in de schulden.
- een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
- Hij kreeg de schuld voor de neergang van het bedrijf.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Belofte maakt schuld
als je iets beloofd hebt moet je dat ook nakomen
- Waar twee kijven hebben twee schuld
als iemand tegen je kijft is dat nog geen excuus om op dezelfde manier terug te kijven
- Een schuld is haalbaar, niet draagbaar
de schuldeiser is verantwoordelijk voor het afdwingen van een vereffening van de schuld
- eigen schuld, dikke bult
je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen fouten
- • Helaas, eigen schuld dikke bult. [3]
Vertalingen
1. een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt
2. een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
Gangbaarheid
- Het woord schuld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schuld" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schuld" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schuld op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be