erfschuld

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfschuld erfschulden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de erfschuldv / m

  1. (religie) de zondige natuur van de mens die we van Adam hebben geërfd
    • Het verhaal over haar vader en moeder moet worden verteld, zegt Klaske, omdat ze een erfschuld draagt. Zij is opgezadeld met een duister verleden, waarin nog steeds zaken vragen om opheldering. Ze beschouwt het graven in dat verleden als haar plicht, omdat de fouten die haar ouders maakten wéér gemaakt kunnen worden.[2] 
    • Ontwikkelingshulp stamt uit een tijd dat er nog heldere scheidslijnen werden getrokken. Ontwikkelden versus achterlijken, schuldigen versus onschuldigen, onderdrukkers versus onderdrukten. Die tegenstellingen hebben afgedaan. Onderdrukten onderdrukken elkaar bij het leven. Regeringen annexeren ontwikkelingsgeld, waardoor te weinig terecht komt bij degenen die het echt nodig hebben.Mogelijk speelt ook de behoefte onze erfschuld nu eens afgelost te verklaren een rol in deze discussie.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant ARNO HAIJTEMA 4 mei 2012,
  3. Volkskrant Evelien Tonkens 12 november 2008
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be