Naar inhoud springen

onzin

Uit WikiWoordenboek
  • on·zin
  • In de betekenis van ‘zottenklap’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
  • Afgeleid van zin met het voorvoegsel on- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord onzin -
verkleinwoord - -

deonzinm

  1. dat wat niet waar of redelijk is
    • Wat een onzin is dat, zeg!. 
     Heb ik echt nooit iets geweten? Wat een onzin om te denken dat je na veertien jaar huwelijk elke dagelijkse stap van de ander kent.[3]
     Arend had gemopperd dat het onzin was dat hij mee moest, zoiets kon ik prima alleen; hij wilde een hard matras, zoals we altijd hadden gehad.[4]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]