genot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·not
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genot -
verkleinwoord genotje genotjes

Zelfstandig naamwoord

het genoto

  1. genoegen, plezier
    • Het was een genot om hier weer te zijn. 
  2. gebruik, voordeel, profijt
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen