gebruik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
Proto-Indo-Europees: bʰrūg- (waar ook vrucht op teruggaat)
  • Verwant in Germaans:
West: Duits: brauchen, Gebrauch
  • Andere Indo-Europese talen
Italisch Latijn: frui, "genieten"
enkelvoud meervoud
naamwoord gebruik gebruiken
verkleinwoord gebruikje gebruikjes

Zelfstandig naamwoord

het gebruiko

  1. een standaard manier van doen
    • Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten. 
  2. toepassen van iets
    • Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling. 
Vaste voorzetsels
  • [2] gebruik maken van
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Verplicht gebruik.

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gebruiken

gebruik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
    • Ik gebruik. 
  2. gebiedende wijs van gebruiken
    • Gebruik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
    • Gebruik je? 
     Mijn stem is misschien wel het belangrijkste instrument in mijn leven omdat ik veel praat. Ik gebruik mijn stem om verhalen te vertellen, iets duidelijk te maken en te overtuigen.[1]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be