genieting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·nie·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genieting genietingen
verkleinwoord genietinkje genietinkjes

Zelfstandig naamwoord

de genietingv

  1. het plezier of genot dat men aan iets beleeft; de aangename gewaarwording
    • Maar mijn pogingen om de schoonheid van het geobserveerde met hem te delen werkten meer en meer averechts. Bij elk ding, ieder verschijnsel waarvan ik zeker meende te weten dat het zijn blik welgevallig zou zijn geweest, ging er een evenredig deel van mijn genieting af. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Heijden, A.F.TH. van der
    "Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 21
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be