Naar inhoud springen

blijdschap

Uit WikiWoordenboek
  • blijd·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord blijdschap -
verkleinwoord - -

deblijdschapv

  1. een aangename stemming
    • De blijdschap was groot bij het weerzien. 
     De mensen stonden op hun stoelen en schreeuwden het uit van blijdschap.[3]
     Burgemeester Ron König zegt "buitengewoon trots" te zijn op het team. "Go Ahead Eagles heeft echt voetbal laten zien zoals het hoort te zijn", vindt hij. "Heel Deventer is uitzinnig van blijdschap en terecht! We gaan woensdag het elftal groots onthalen en huldigen."[4]
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[5]