fout
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fout
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gebrek, misslag’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fout | fouter | foutst |
verbogen | foute | foutere | foutste |
partitief | fouts | fouters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
fout
- onjuist, incorrect, niet goed, foutief, verkeerd
- Het antwoord is fout.
- niet volgens de in een groep of land geldende normen of moraal;
- Hele foute muziek.
- aan de kant van de as-mogendheden in de Tweede Wereldoorlog
- Zijn vader was fout.
Verwante begrippen
Vertalingen
Bijwoord
fout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fout | fouten |
verkleinwoord | foutje | foutjes |
Zelfstandig naamwoord
fout v
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- foutenfestival, foutenlast, foutenrekening, foutgeparkeerd, foutloos, foutmarge, foutmelding, foutparkeren, fouttolerant, fouttolerantie, foutvlag
Vertalingen
1. vergissing, onjuistheid
Gangbaarheid
- Het woord fout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fout' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %