dur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘majeur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dur -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dur v / m [3]

  1. (muziek) majeur
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen


Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duc duia dut
2e vervoeging volledig onregelmatig

Werkwoord

dur

  1. dragen
  2. brengen

Bijvoeglijk naamwoord

dur

  1. hard
  2. moeilijk


Frans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   dur durs
  vrouwelijk   dure dures

Bijvoeglijk naamwoord

  1. hard

Zelfstandig naamwoord

dur m

  1. (spreektaal) trein
    «Hier, on a pris le dur de minuit moins le quart.»
    We hebben gisteren de trein van kwart voor twaalf genomen. [1]
  2. (spreektaal) sterke drank
    «Après le boulot, Victor a besoin d'un verre de dur
    Na het werk heeft Victor een glas sterke drank nodig. [1]

Verwijzingen


Slowaaks

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

dur o

  1. (muziek) majeur, grote terts


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • dur
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Latijnse durus

Zelfstandig naamwoord

dur o

  1. (muziek) majeur, grote terts
Verbuiging
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen