hal

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: hal.


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1213 [1]
  • [A] Afkomstig uit het Middelnederlands.
  • [B] Afkomstig uit het Noordnederlands; ontwikkeld uit Oergermaans *hala-, bij Indo-Europees *ḱolh₁-o-, vgl. Litouws pašolỹs ‘nachtvorst’. Evenals Oudhoogduits hāli ‘glad’, Oudengels hālstān ‘kristal’ en Oudnoords háll ‘glad, glibberig’.
enkelvoud meervoud
naamwoord hal hallen
verkleinwoord halletje halletjes

Zelfstandig naamwoord

[A] hal v / m

  1. ruimte achter de voordeur
  2. een entreeruimte in een gebouw of huis, een ontvangstruimte
  3. een grote overdekte ruimte gericht op het uitvoeren van activiteiten
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord hal -
verkleinwoord halletje -

Zelfstandig naamwoord

[B] hal o

  1. hardheid van de grond tengevolge van de vorst, plek bevroren grond, hardbevroren aardkorst
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Woordafbreking
  • hal

Werkwoord

hal

  1. gebiedende wijs van hale


Hongaars

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. (dierkunde) vis


Indonesisch

Woordafbreking
  • hal
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. toestand, omstandigheid, geval
    «dalam hal demikian»
    in dat geval
  2. geval, kwestie, punt, feit, reden
    «Tiga hal yang menjadi pokok pertikaian.»
    Drie kwesties vormen de kern van dit conflict.
    «karena satu dan lain hal»
    om de een of andere reden
  3. over, ten aanzien van
    «ceramah hal keluarga berencana»
    een lezing over gezinsplanning
  4. (spreektaal) gegalvaniseerd plaatijzer
Synoniemen
Afgeleide begrippen


Middelengels

enkelvoud meervoud
naamwoord hal hales
verkleinwoord
Woordafbreking
  • hal
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *hallu, via het Angelsaksische heall

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. hal; een grote overdekte ruimte
  2. villa, herenhuis
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Noors

Woordafbreking
  • hal
Naar frequentie 3439

Werkwoord

hal

  1. gebiedende wijs van hale


Nynorsk

Woordafbreking
  • hal

Werkwoord

hal

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast hale, zie aldaar

Werkwoord

hal

  1. gebiedende wijs van hala
Schrijfwijzen

hal

  1. gebiedende wijs van hale
Schrijfwijzen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. genitief meervoud van hala

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. genitief meervoud van halo

Werkwoord

hal

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord halit


Turks

Woordafbreking
  • hal
enkelvoud meervoud
nominatief   hal     haller  
genitief   halin     hallerin  
datief   hale     hallere  
accusatief   hali     halleri  
locatief   halde     hallerde  
ablatief   halden     hallerden  

Zelfstandig naamwoord

hal

  1. toestand, situatie, omstandigheid, staat