Naar inhoud springen

zwanger

Uit WikiWoordenboek
  • zwan·ger
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zwanger zwangerder zwangerst
verbogen zwangere zwangerdere zwangerste
partitief zwangers zwangerders -

zwanger

  1. (biologie) in de toestand van een vrouw wanneer er in haar baarmoeder een bevruchting heeft plaatsgevonden
     Als ik zo afwezig was plaagde ze me vroeger wel eens door tussen neus en lippen te melden dat ze zwanger was, waarbij ik uit afwezigheid niet eens opkeek.[4]
  2. (figuurlijk) zo vol met iets dat het te verwachten valt dat het eruit gaat komen
     Hoewel het die nacht al zwaar had geregend, was de lucht nog steeds dicht en donker, zwanger van water. Hij omhulde me, en ik kon bijna niet ademhalen.[5]
  • [1 [6]zwanger zijn van
    1. als kind in de baarmoeder dragen
    2. in de baarmoeder een kind dragen van
vervoeging van
zwangeren

zwanger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwangeren
    • Ik zwanger. 
  2. gebiedende wijs van zwangeren
    • Zwanger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwangeren
    • Zwanger je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. zwanger op website: Etymologiebank.nl
  3. "zwanger" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  6. Bronlink geraadpleegd op 4 juni 2024 Weblink bron “Wat is goed: zwanger van haar eerste kind of zwanger van haar nieuwe vriend?” op onzetaal.nl
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /zwɑŋɐ(r)/ (Etsbergs)

zwanger

  1. zwanger
  2. (verouderd) hongerig
    «Ich bön zoea zwanger, det ich d'r-z ven beval!»
    Ik ben zo hongerig dat ik verga!