taster

Uit WikiWoordenboek
De vinger als taster [1,2]
Tasters [2]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tas·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taster tasters
verkleinwoord tastertje tastertjes

Zelfstandig naamwoord

de tasterm

  1. iets of iemand die tast
  2. (biologie) een zintuiglijk orgaan van insecten, waarmee informatieve signalen uit de omgeving kunnen worden waargenomen
    • De taster van zo'n insect maakt verkenning van de omgeving in het duister mogelijk. 
  3. (techniek) een instrument dat geschikt is om een signaal op te wekken met informatie over een spoor, lijn of oppervlak waarover het wordt bewogen, of over de omgeving waarin het zich bevindt
    • De taster van het maanwagentje is onklaar geraakt. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Oudfrans

Uitspraak
  • IPA: /tɑs.ter/
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Volkslatijn tastare, tastō of *taxitare, *taxitō (Laat-Latijn taxō 'telkens aanraken').

Werkwoord

taster

  1. raken, aanraken[1].
Overerving en ontlening

Verwijzingen

  1. Frédéric Godefroy. 1881–1902. Dictionnaire de l’ancienne langue française et de tous ses dialectes du IXe au XVe siècle. Paris, F. Vieweg. Online: http://micmap.org/dicfro/search/dictionnaire-godefroy/taster .