supermarkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·per·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord supermarkt supermarkten
verkleinwoord supermarktje supermarktjes

Zelfstandig naamwoord

supermarkt v / m

  1. (handel) een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht
    • Owens speelde in de jaren 80 schoonzoon Elvin in de hitserie. Alhoewel hij in de jaren daarna geregeld kleine gastrolletjes had in televisieseries, bleef het grote werk uit voor de inmiddels 57-jarige. Hij ging daardoor werken buiten de entertainmentindustrie, en werd afgelopen week door een klant gefotografeerd in de supermarkt waar hij een baan heeft. De foto kwam online te staan, waar veel mensen honend reageerden. [2] 
     Toch had ik haar hele lijst integraal ingekocht in een gigantische supermarkt in San Diego, genoeg voor de eerste zeven weken.[3]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen