race

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • race
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wedstrijd’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
  • Van het Engelse race
enkelvoud meervoud
naamwoord race races
verkleinwoord raceje racejes

Zelfstandig naamwoord

race m

  1. snelheidswedstrijd
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
racen

race

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van racen
    • Ik race. 
  2. gebiedende wijs van racen
    • Race! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van racen
    • Race je? 
  4. aanvoegende wijs van racen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
race races

Zelfstandig naamwoord

race

  1. (sport): loop, wedloop, race
  2. (techniek): groef of baan waarin de kogels van een kogellager lopen
  3. (techniek): smalle waterloop van een watermolen ect.
  4. ras, soort van mens of dier
Synoniemen
vervoeging
onbepaalde wijs to  race 
he/she/it  races 
verleden tijd  raceed 
voltooid
deelwoord
 raceed 
onvoltooid
deelwoord
 raceing 
gebiedende wijs  race 

Werkwoord

race

  1. (sport): racen, rennen, wedlopen

Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • race
Woordherkomst en -opbouw
  • Uit Middelfrans rasse “het geheel van de voorouders en nakomelingen van dezelfde familie of groep mensen” (1480), “oorsprong, afstamming” (1558), waarschijnlijk ontleend aan Italiaans razza “familie”, “diersoort” [1]

Zelfstandig naamwoord

race v

  1. ras

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 november 2020 Weblink bron RACE in: Trésor de la langue française informatisé (1971–1994) op cnrtl.fr