klem

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klem
enkelvoud meervoud
naamwoord klem klemmen
verkleinwoord klemmetje klemmetjes

Zelfstandig naamwoord

klem v/m

  1. (gereedschap) een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden
    • Als je de twee gelijmde stukken een nachtje in de klem zet, komen ze goed vast te zitten. 
     Grote omgevallen boomstammen zaten klem tussen de rotsen en waren geheel kaal en afgestompt door de sterke stroming die miljoenen liters smeltwater per dag uit de bergen moest verwerken.[1]
Uitdrukkingen en gezegden
Uitdrukkingen en gezegden
  • klem zetten
iemand dwingen
  • met klem vragen
met grote nadruk vragen
  1.  `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
klemmen

klem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klemmen
    • Ik klem. 
  2. gebiedende wijs van klemmen
    • Klem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klemmen
    • Klem je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • klem
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   klem     klemmen     klemmer     klemmene  
genitief   klems     klemmens     klemmers     klemmenes  

Zelfstandig naamwoord

klem, m

  1. omarming, omhelzing
Afgeleide begrippen



Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • klem
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   klem     klemmen     klemmer     klemmene  

Zelfstandig naamwoord

klem, m

  1. omarming, omhelzing
Afgeleide begrippen