baar

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Barbar, -baar


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • baar
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord baar baren
verkleinwoord baartje baartjes

Zelfstandig naamwoord

[A] baar v / m

  1. kleine verhoging of onderstel, waarop een doodskist wordt opgebaard of gedragen
  2. meestal in meervoud golf op zee
    • Hij gaat varen over de baren. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
baren

[A] baar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baren
    • Ik baar. 
  2. gebiedende wijs van baren
    • Baar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baren
    • Baar je? 

Zelfstandig naamwoord

[B] enkelvoud meervoud
naamwoord baar baren
verkleinwoord baartje baartjes

[B] de baarv / m

  1. staaf edelmetaal
    • De Nederlandsche Bank bezit veel goud in de vorm van baren. 
Hyponiemen
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord baar baren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[C] de baarm

  1. (Nederlands-Indië) iemand die nog weinig ervaring heeft
    1. (pregnant) (scheepvaart) zeemand die op zijn reis naar Indië voor het eerst de evenaar is gepasseerd
Synoniemen
stellend
onverbogen baar
verbogen bare
partitief baars

Bijvoeglijk naamwoord

[D] baar

  1. (financieel) in gereed geld, cash
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[13]

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Bijvoeglijk naamwoord

baar

  1. verouderde spelling of vorm van bar tot 1876
(verouderd)


Hoofdtelwoord

baar

  1. twee