zwageres

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwa·ge·res
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zwager met het achtervoegsel -es (dat vrouwelijke varianten vormt).
enkelvoud meervoud
naamwoord zwageres zwageressen
verkleinwoord zwageresje zwageresjes

Zelfstandig naamwoord

de zwageresv

  1. (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
Opmerkingen
  • Dit woord is typisch Surinaams; in het Europese Nederlands komt zij niet voor.
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

13 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be