Naar inhoud springen

schoonzuster

Uit WikiWoordenboek
  • schoon·zus·ter
  • In de betekenis van ‘behuwdzuster’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
  • Leenvertaling van het Franse belle-soeur.
  • afgeleid van zuster met het voorvoegsel schoon-
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonzuster schoonzusters
verkleinwoord schoonzustertje schoonzustertjes

deschoonzusterv

  1. (familie) de echtgenote van broer of zus, of de zus van de echtgenoot of echtgenote
     Maren, hoor je me?' Maar ze weet dat haar schoonzuster er niet meer is.[2]
     Haar schoonzuster ziet er niet vredig uit.[2]
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]