trok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trok

Werkwoord

vervoeging van
trekken

trok

  1. enkelvoud verleden tijd van trekken
    • Ik trok. 
    • Jij trok. 
    • Hij, zij, het trok. 
     Het idee om een lange tijd alleen door te brengen trok mij enorm aan, maar vond ik tegelijkertijd doodeng omdat ik geen ervaring had met langdurig alleen zijn.[1]

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be