Naar inhoud springen

stoken

Uit WikiWoordenboek
  • sto·ken
  • In de betekenis van ‘opruien’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stoken
stookte
gestookt
zwak -t volledig

stoken

  1. overgankelijk brandstof aan het vuur toevoegen
    • Hij stookt voornamelijk zware olie. 
  2. inergatief trachten onrust of onenigheid te veroorzaken
    • De oppositie zit natuurlijk weer heerlijk te stoken.  
  3. distilleren
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]