schouwen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  schouwen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• schou·wen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘kijken’ voor het eerst aangetroffen in 901

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
schouwen	schouwde	geschouwd
zwak -d	volledig

Werkwoord

schouwen

1. overgankelijk (formeel) inspecteren, bekijken
2. overgankelijk innerlijk waarnemen

Verwante begrippen

• visiteren
• blikken, inspectie houden, kijken naar, toekijken, toezien

Hyponiemen

• aanschouwen, beschouwen, doorschouwen, herschouwen, middenschouwen, overschouwen, waarschouwen

Afgeleide begrippen

• schouwarts, schouwbaar, schouwburg, schouwer, schouwing, schouwplaats, schouwsop, schouwspel, schouwtoneel, schouwveger, toeschouwer

Vertalingen

    1.   

Engels: inspect (en), look (en), look at (en), regard (en), view (en), watch (en)

Spaans: inspeccionar (es) , mirar (es)

Zelfstandig naamwoord

schouwen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schouw

Gangbaarheid

• Het woord schouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schouwen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.