Naar inhoud springen

schielijk

Uit WikiWoordenboek
  • schie·lijk
  • In de betekenis van ‘haastig’ voor het eerst aangetroffen in 1475 [1]
  • afgeleid van schie, (stam van schieën) met het achtervoegsel -lijk [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen schielijkschielijkerschielijkst
verbogen schielijkeschielijkereschielijkste
partitief schielijksschielijkers-

schielijk

  1. verouderend: plotseling
    • Het kantoor werd vorige week zwaar getroffen door het schielijke overlijden van één onzer medewerkers. 
  2. haastig
86 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.[3]