dadelijk
Uiterlijk
- da·de·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dadelijk | dadelijker | dadelijkst |
verbogen | dadelijke | dadelijkere | dadelijkste |
partitief | dadelijks | dadelijkers | - |
dadelijk
- spoedig, direkt
- Hij zal dadelijk wel komen.
- ▸ 'Jij bent ziek,' zei hij bevend en ging dadelijk naar het paleis, om de andere Pieten wakker te maken.[3]
- als je niet oppast, als je zo doorgaat
- Dadelijk breekt het glas.
- ▸ 'Doe eens rustig. Dadelijk putten we ons allemaal uit in verontschuldigingen en daar schiet niemand wat mee op, toch? '[4]
1. spoedig
|
- Het woord dadelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dadelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "dadelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dadelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat
, p. 11
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -lijk in het Nederlands
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %