roof
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- roof
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wondkorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roof | roven |
verkleinwoord | roofje | roofjes |
Zelfstandig naamwoord
roof m
- (juridisch) het openlijk en gewelddadig wegnemen van hetgeen een ander toebehoort
- (medisch) de korst van een wond
- van het Engels overgenomen woorden die betrekking hebben op dak zoals roofrack en roofrail
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. het openlijk en gewelddadig wegnemen van hetgeen een ander toebehoort
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roven |
roof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
- Ik roof.
- gebiedende wijs van roven
- Roof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roven
- Roof je?
Gangbaarheid
- Het woord roof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "roof" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
roof | roofs |
Zelfstandig naamwoord
roof
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Engels