roofvogel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roof·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roofvogel roofvogels
verkleinwoord roofvogeltje roofvogeltjes

Zelfstandig naamwoord

roofvogel m

  1. (dierkunde) eierleggend dier met veren, twee vleugels, twee klauwen en een snavel dat zijn prooi bejaagt en doodt
    1. verzamelterm voor vogels die behoren tot de havikachtigen en valkachtigen; tot de 21e eeuw vaak beschreven als één orde
Hyponiemen
Verwante begrippen
[1] termen uit de ornithologie:
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen