riem
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: riem (hulp, bestand)
- IPA: / rim / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /rim/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /rim/
Woordafbreking
- riem
Woordherkomst en -opbouw
- [1] (erfwoord) via Middelnederlands rieme van Oudnederlands riemo als toenaam aangetroffen rond 1200 [1] [2] [3]
- [2] via Middelnederlands rieme en vermoedelijk Oudnederlands *riemo van Latijn remus, in de betekenis van ‘roeispaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [4] [5] [6] [7]
- [3] via Middelnederlands rieme en Spaans resma of Italiaans risma van Arabisch رِزْمَة (rizma) "bundel", in de betekenis van ‘hoeveelheid papier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [8] [9] [7]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | riem | riemen |
verkleinwoord | riempje | riempjes |
Zelfstandig naamwoord
riem m
- band van leer of een vergelijkbaar sterk en soepel materiaal
- Hij droeg altijd een riem omdat anders zijn broeken niet lekker zaten.
- ▸ Tijdens het liften naar het boerendorp Trout Lake, verscholen in de bergen van Washington, werd ik opgepikt door een vriendelijke, oude man in een versleten tuinbroek, houthakkersoverhemd en een pistool aan zijn riem.[10]
- steel met een blad, bestemd om een vaartuig voort te bewegen door het blad in het water te steken en het weg te duwen
- Omdat hij niet wist hoe hij de riem goed vast kon houden, roeide hij erg langzaam.
- (eenheid) hoeveelheid papier voor het drukken van 20 boeken, eerst 480 later 500 vellen
- grootverpakking met tiental pakjes sigaretten
Tien pakjes met 20 sigaretten is een gangbare hoeveelheid, maar andere aantallen zijn ook mogelijk.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- De riem er af leggen.
stoppen met werken
- De riem er op leggen.
hard zijn best doen
Vertalingen
1. een band van leer of een ander materiaal
2. een steel met een blad dat gebruikt wordt een vaartuig voort te bewegen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
riemen |
riem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riemen
- Ik riem.
- gebiedende wijs van riemen
- Riem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van riemen
- Riem je?
Gangbaarheid
- Het woord riem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "riem" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[11] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ riem (leren band) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ riem (roeispaan) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 7,0 7,1 "riem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ riem (hoeveelheid papier) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %