rechts

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rechts
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aan de rechterzijde’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • afgeleid van recht met het achtervoegsel -s [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rechts rechtser rechtst
verbogen rechtse rechtsere rechtste
partitief rechts rechtsers -

Bijvoeglijk naamwoord

rechts

  1. tegenovergestelde van links
    • In Nederland moet je rechts rijden. 
  2. (politiek) betrekking hebbend op een politieke richting of denkwijze aan de rechterzijde van het politieke spectrum
    • Het land is vergeleken met een aantal jaar geleden een stuk rechtser geworden. 
  3. rechtshandig
    • de meeste handelingen deed hij rechts 
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

rechts

  1. partitief van de stellende trap van recht

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen