poli

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li
enkelvoud meervoud
naamwoord poli poli's
verkleinwoord polietje polietjes

Zelfstandig naamwoord

poli v

  1. (informeel) (afkorting) polikliniek
Hyponiemen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • po·li

Zelfstandig naamwoord

poli m

  1. glans (na veelvuldig poetsen of polijsten)
  2. (figuurlijk) luister, elegantie
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   poli polis
  vrouwelijk   polie polies

Bijvoeglijk naamwoord

poli

  1. gepolijst
  2. (figuurlijk) verfijnd
  3. (figuurlijk) beschaafd, beleefd

Werkwoord

poli

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van polir
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 27 december 2020 Weblink bron poli in: TLFi, Le Trésor de la langue française informatisé (1971–1994) op cnrtl.fr


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li

Zelfstandig naamwoord

poli

  1. datief enkelvoud van pole
  2. locatief enkelvoud van pole
  3. instrumentalis meervoud van pole