beleefd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leefd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beleefd beleefder beleefdst
verbogen beleefde beleefdere beleefdste
partitief beleefds beleefders -

Bijvoeglijk naamwoord

beleefd

  1. van goede omgangsvormen getuigend, fatsoenlijk
    • Zijn weigering was beleefd maar ook beslist. 
    • Het beleefde meisje sprak altijd met twee woorden. 
     Ik was te moe om uitgebreid verslag te doen en gaf alleen beleefd antwoord op de vragen die de vriendelijke agent stelde.[4]
     Daarna volgde er bewonderend gemurmel dat meer dan alleen beleefde noodzaak was.[5]
Gelijkklinkende woorden
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Bijwoord

beleefd

  1. op beleefde wijze
    • Hij groette beleefd. 

Werkwoord

vervoeging van: beleven…
verbogen vorm: beleefde

beleefd

  1. voltooid deelwoord van beleven

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen