poep
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- poep
Woordherkomst en -opbouw
- [A]: afgeleid van poepen ww [1] [2] [3]
- [B]: van Frans poupe "achtersteven van een schip" [4]
- [C]: herkomst onzeker, mogelijk van Duits Bube "knaap", mogelijk beïnvloed door de pejoratieve betekenis "stront", aangetroffen vanaf het begin van de 17e eeuw (zie bijvoorbeeld vindplaats hieronder) [5] [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poep | poepen |
verkleinwoord | poepje | poepjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] poep m
- uit de darmen uitgescheiden afvalstoffen van mens of dier
- Hij stapte met zijn schoen in de poep van een hond.
- (spreektaal) onzin
- Jij praat poep.
- (pejoratief) waardeloos, walgelijk gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel
- Die stomme poepzak zit zich weer vol te vreten.
- versterkend voorvoegsel heel erg, gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel
- Die merkkleding is poepduur.
Opmerkingen
Deze betekenissen zijn in Nederland gangbaarder dan in Vlaanderen, zie poep v / m
Synoniemen
- [1], [3], [4] stront
- [1] ontlasting
- [1] [2] schijt
Hyponiemen
- berenpoep, duivenpoep, geitenpoep, hondenpoep, kattenpoep, koeienpoep, muggenpoep, paardenpoep, spuitpoep, vogelpoep, zwijnenpoep
Afgeleide begrippen
1. uit de darmen uitgescheiden afvalstoffen van mens of dier
- 4. heel erg
Vertalingen
1. uitgescheiden vaste afvalstoffen van mens of dier
Werkwoord
vervoeging van |
---|
poepen |
[A] poep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Ik poep.
- gebiedende wijs van poepen
- Poep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Poep je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poep | poepen |
verkleinwoord | poepje | poepjes |
Zelfstandig naamwoord
- achterwerk, bips
- Vindt u mijn poep niet te dik in deze rok?
Opmerkingen
Deze betekenis is in Vlaanderen gangbaarder dan in Nederland, zie poep m
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
poepen |
[B] poep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Ik poep.
- gebiedende wijs van poepen
- Poep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Poep je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poep | poepen |
verkleinwoord | poepje | poepjes |
Zelfstandig naamwoord
[C] poep m
- (pejoratief) (geschiedenis) werkzoekende uit Westfalen
- ▸ Hans Poep en staet het boerten niet wel aen
Al is hij een Boer, hy en can gheen boert verstaen.[7]
- ▸ Hans Poep en staet het boerten niet wel aen
- (pejoratief) (geschiedenis) iemand uit Duitsland
- (pejoratief) (geschiedenis) iemand die buiten de eigen groep staat
Synoniemen
- [2] mof
Afgeleide begrippen
- [2] blaaspoep
- [1] graspoep
- [1], [2] poepenland
Gangbaarheid
- Het woord poep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "poep" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[8] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ poep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ poep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 2 op website: Etymologiebank.nl
- ↑ poep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Roemer Visscher
Het eerste schock van de quicken. (1614) in: N. van der Laan ed. Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1. (1918), A. Oosthoek, Utrecht, p. 16 nr. 51
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Spreektaal in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Versterkend voorvoegsel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Geschiedenis in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %