merde
| enkelvoud | meervoud | ||
|---|---|---|---|
| zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
| merde | la merde | merdes | les merdes |
merde v
- (spreektaal) stront, drek
- «Plus on remue la merde et plus elle pue.»
- Hoe meer je in de stront roert, hoe harder het gaat stinken. [2]
- «Plus on remue la merde et plus elle pue.»
- (spreektaal) problemen, shit
- «Ch'suis dans la merde jusqu'au cou.»
- Ik zit tot aan mijn nek in de shit. [2]
- «Ch'suis dans la merde jusqu'au cou.»
- (spreektaal) troep, rotzooi
- «Nettoie ta merde avant que le dirlo n'arrive.»
- Ruim je troep op voordat de directeur komt. [2]
- «Nettoie ta merde avant que le dirlo n'arrive.»
- (spreektaal) hasj, shit [2]
merde
- (krachtterm) verdomme! verrek! shit!
- «Merde! J'ai encore oublié de faire le plein.»
- Ik ben verdomme alwéér vergeten te gaan tanken!. [2]
- «Merde! J'ai encore oublié de faire le plein.»
- (spreektaal) zet 'm op! toitoitoi!
- «Bon, allez, merde, ça ira!»
- Nou zet 'm op hè, het zal wel lukken! [2]
- «Bon, allez, merde, ça ira!»
| vervoeging van |
|---|
| merder |
merde
- ↑
Weblink bron merde in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr - 1 2 3 4 5 6 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 131
